Van wol tot vilt

Vilten is één van de oudste ambachten ter wereld.

Je vertrekt simpelweg van ongesponnen wol of zelfs van een geschoren schapenvacht.

Puur natuur dus. 

Voor zachte en fijne werken wordt merinowol gebruikt. Voor ruwe en stevigere werken kan er voor bergschaapwol gekozen worden. Uiteraard zijn er evenveel soorten wol als er soorten schapen bestaan. 

Het is best een zeer arbeidsintensief gebeuren. Elk werk wordt gecreëerd/uitgelegd met ongesponnen wol. De manier waarop dit gebeurt, of welke technieken worden gebruikt, hangt af van het beoogde resultaat. Om de wol te laten vervilten is er water en zeep nodig. Wol is van nature waterafstotend, de zeep zorgt ervoor dat de wol het water toch zal opnemen. Eens de wol voldoende nat is en alle lucht er uit werd gewreven, kan het echte viltproces beginnen. Door wrijving en druk te zetten met je handen en het te rollen tussen bubbelfolie, zullen de wolvezels stilaan in elkaar haken en begint de wol te krimpen. Gemiddeld krimpt een werk zowat 30%, heel stevige werken gaan zelfs tot 50%. Het is dus van belang om de juiste startmaat te berekenen. 

Eens er voldoende krimp is bereikt, wordt het werk goed uitgespoeld om alle zeep te verwijderen. De wol wordt dan opnieuw weer waterafstotend. Tenslotte volgt het modelleren, wat van groot belang kan zijn. De manier waarop het werk droogt, zal in het geheugen van de wol blijven hangen.